Het schrijven van muziek: laten we het over techniek hebben!

Beethoven componeert zijn Vijfde symfonie vanuit een cel bestaande uit drie herhaalde noten gevolgd door een vierde, een terts lager. En zie daar: het motief van “het lot dat aan de deur klopt” is geboren! Het hele werk zal vanuit dit kleine thema opgebouwd worden.









Boulez bedenkt een opeenvolging van twaalf klanken waarvan geen enkele herhaald wordt, en benut zo het volledige chromatische gamma. Dat is wat men een “reeks” of “Reihe” noemt, zoals Schönberg formuleerde voor zijn dodecafonisch systeem. Boulez ontwikkelt die reeks volgens de nieuwe technieken die hij uitgevonden heeft. Hij vermenigvuldigt de intervallen overvloedig, laat ze in alle octaven uitbarsten, permuteert en arrangeert ze… Ritmes rijzen op uit de intervallen. Nuances (forte, piano, crescendo…) doemen op uit de ritmes. Speelwijzen (legato, staccato, portamento…) komen op hun beurt voort uit de nuances. En zo verschijnt beetje bij beetje de compositie van zijn Derde Sonate.







Xenakis is ook architect. Voor het ontwerp van zijn tweede pianoconcerto Erikthon tekent hij “boomstructuren” (Xenakis’ eigen term) uit op grote bladen gemillimeterd papier. Het zijn afgeronde vormen, die de herinnering oproepen aan knotsgekke vegetaties, irreële bomen, een buitenaards woud…  Vervolgens noteert hij deze ongebreidelde structuren op een plan. De hoogte van het plan (de abscis of x-as) geeft de toonhoogte aan; de lengte (het ordinaat of de y-as) de duur van de noten. Een “tak van de boomstructuur” die bovenaan de tekening vertrekt en afdaalt, vertaalt zich in een glijdende klank die hoog begint en die -  in een tijdsspanne afhankelijk van de hellingsgraad van de “tak” -  naar de diepte afdaalt. Het gemillimeterd papier verzekert hem van een grote precisie in de vertaling van het grafische naar de eigenlijke klank. En zo gebeurt het dat men in de muziek van Xenakis glissandi hoort.













Voor mijn compositie La Pacte des Onze, vertrek ik van elf klanken. Het werk is immers gestoeld op elf tekens van de dierenriem (Kreeft, Steenbok, Octant…). Elk teken brengt een unieke klank voort, een “bevroren” noot. De klank wordt voor eens en voor altijd gegeven en kan nooit geoctaveerd worden.  Als het een hoge klank is, zal de tuba deze nooit kunnen spelen! Deze elf klanken vermengen zich. Vreemde harmonieën laaien op. Langzaam ontvouwt zich een “sonore hemel”. Aan het einde van de rit doorkruisen we een immense sonore nacht! Aan elk teken verleent het orkest een persoonlijkheid. Elke ster krijgt haar eigen klankkleur. Elke nevel heeft een eigen dynamiek. Ik voeg er woorden aan toe. Een koor zingt ze… Verwonderlijk om uit jezelf een zinderend universum te voelen opkomen, waarvan je niet weet of het voortkomt uit je eigen verbeelding, of net geïnspireerd is op een of andere uitwendigheid. Sartre meende dat de inspiratie en het schrijven zich ergens bij het neerpennen verwarren. Hij had gelijk. De schepper kan de oorsprong van zijn intuïtie niet thuis brengen…

Elke componist bedenkt een manier, een systeem om de ideeën die in hem opborrelen zo goed en precies mogelijk weer te geven. Die ideeën zijn zo divers, zo onverwacht, en vaak zo abstract (ze hebben vaak niets met muziek te maken), dat hun vertaling naar harmonieën en contrapunt vaak onmetelijke krachttoeren vergen. En het moeilijke is dat de auteur, in tegenstelling tot een schilder, zijn “afgewerkt product” pas ontdekt als het stuk gespeeld is. Dus lang nadat het werk gecomponeerd werd. Een angst... een afgrijzen… en soms, een oneindige vreugde…

Tot binnenkort!
Michel